Het heelal is groot. Groot in de zin van ‘een diameter van minstens 23 biljoen lichtjaar’, niet als in ‘kijk eens wat een grote vis ik heb gevangen’.

Voor de duidelijkheid: één lichtjaar is gelijk aan 9,46 biljoen kilometer.

Maar eigenlijk is het universum zo groot dat we de precieze omvang ervan vandaag nog niet kunnen bepalen.

De lengtematen waarmee we afstanden in de ruimte aanduiden zijn zo gigantisch dat het aantal nullen enorme stress oplevert voor schrijvers die maar een beperkt aantal tekens mogen gebruiken.

Wil je je die schaal inbeelden, dan moet je weten dat licht waarschijnlijk niet van het ene uiteinde van het universum naar het andere kan raken voor het universum zal vergaan.

Licht legt echter ongeveer 300.000 kilometer per seconde af en men voorspelt dat het einde van het universum nog minstens 200 miljard jaar op zich zal laten wachten, dus je hoeft nog geen plannen voor doomsday te maken.

De belangrijkste technologie die ons heeft geholpen om de omvang van het waarneembare universum te bepalen (94 miljard lichtjaar, mocht het je interesseren), was de ruimtetelescoop Hubble, een soort van observatorium in de lucht.

Hubble was de eerste grote optische telescoop die in de ruimte werd gelanceerd, boven de storende wolken en atmosfeer van de aarde. Hij gaf ons het meest gedetailleerde beeld van het universum ooit.

Maar na 31 jaar dienst zal Hubble binnenkort vervangen worden door de ruimtetelescoop Webb.

Dr. Steven Hawley was een van de bemanningsleden die instonden om de telescoop in 1990 in een baan rond de aarde te brengen, en bij die functie kwam veel verantwoordelijkheid kijken.

‘Hubble draait al zo’n 30 jaar rond de Aarde’, zegt Dr. Steven Hawley in gesprek met het online casino Betway.

‘Hij was revolutionair voor de astronomie. Veel revolutionairder dan ik mij tenminste had voorgesteld. Hij was van cruciaal belang.’

Dr. Hawley werkt tegenwoordig als directeur technische natuurkunde en als professor astronomie en natuurkunde aan de Universiteit van Kansas. Hij weet dus goed waar hij het over heeft.

De 69-jarige man bracht 770 uur en 27 minuten (meer dan 32 dagen) door in de ruimte in de loop van vijf verschillende spaceshuttlemissies tussen 1984 en 1999.

Zijn belangrijkste missies waren de lancering van Hubble in 1990 en de Hubble-onderhoudsmissie in 1997, officieel bekend als STS-31 Discovery en STS-86 Discovery.

media

Maar zelf dacht Dr. Hawley oorspronkelijk dat hij nooit tot in de ruimte zou raken.

‘Als kind volgde ik het ruimteprogramma op de voet’, zegt hij. ‘Al Shephard werd gelanceerd toen ik in de vijfde klas zat.

Maar ik had nooit gedacht dat ik zelf astronaut kon worden, omdat dat toen allemaal militaire testpiloten waren, en ik wou sterrenkundige worden.

Voor mij lag het niet voor de hand dat ik de nodige skills had om een succesvolle ruimtevaarder te worden. Ik had nog nooit met een vliegtuig gevlogen of iets bijzonder gevaarlijks gedaan.’

Terwijl hij in 1977 zijn doctoraat afmaakte aan de Universiteit van California, zag hij een vacature van NASA aan het prikbord hangen en zette hij zijn eerste stappen naar de sterren.

Zijn weg naar de lancering van de historische telescoop was echter geen rechte lijn.

‘Ik was gewoon op het juiste moment op de juiste plaats’, zegt hij.

‘Eigenlijk was het nog niet duidelijk dat ik de ruimte in zou gaan toen NASA mij selecteerde.

We werden allemaal aangenomen als zogenaamde “kandidaat-astronauten”. We moesten een opleiding en een evaluatie van twee jaar doorlopen en pas als je slaagde werd dat woordje “kandidaat” uit je functietitel gehaald.’

Uiteindelijk kreeg Dr. Hawley zijn eerste missie toegewezen in februari 1983, bijna vijf jaar nadat hij bij NASA begon te werken, maar daarna duurde het nog zeven jaar voor hij deelnam aan de lancering van de Hubble.

‘Er komen veel verschillende aspecten kijken bij de voorbereiding’, zegt hij.

‘Je moet veel lessen volgen, in simulators zitten, een fysieke training volgen en in mijn geval moest ik eerst met de jets leren vliegen omdat ik nog nooit met iets had gevlogen.’

De overstap van de klas naar de cockpit was volgens Dr. Hawley heel spannend.

‘In een cockpit zit altijd, of toch tijdens de lancering en de binnenkomst in de atmosfeer, een team van drie personen: de commandant, de piloot en de vluchtingenieur’, zegt hij.

‘Ik was altijd de vluchtingenieur. Ik heb echt genoten van die kans. De vluchtingenieur zit achterin tussen de commandant en de piloot.

Het was mijn taak om hen te begeleiden tijdens de procedures voor het opstijgen en de binnenkomst in de atmosfeer, niet alleen tijdens de normale procedures, maar ook als er zich een probleem zou voordoen. Daardoor kon ik veel bijleren over de werking van de shuttle, wat ik fantastisch vond.

Tijdens de twee Hubble-missies was ik niet alleen de vluchtingenieur voor de lancering en de binnenkomst in de atmosfeer, maar ook de hoofdoperator van de robotarm.

Ik moest de Hubble-telescoop uit de ladingruimte halen en loslaten. Dat klinkt eenvoudig, maar het was eigenlijk best een grote uitdaging.

Je hebt geen software om een botsing te voorkomen, dus je moet dan maar zelf die software spelen. Je wilt de telescoop niet tegen de satelliet aan sturen.

We hadden schermen met informatie over de positie en oriëntatie, maar ik keek vooral door het raam.’

media

Maar eigenlijk vragen we ons allemaal hetzelfde af: hoe voelt het om gewichtloos te zijn in de ruimte?

‘Ik vond het nooit zo euforisch als veel mensen het zich voorstellen’, zegt Dr. Hawley.

‘Ik denk dat dat deels komt omdat het mijn efficiëntie verminderde en we hadden altijd veel werk.

Je moet wennen aan het feit dat je moet nadenken over waar je voeten zijn. Als ze niet vastzitten, dan zweef je weg of dan raak je je potlood kwijt.

Gewichtloosheid veroorzaakt ook bepaalde fysiologische reacties, zoals misselijkheid.

Als je ondersteboven hangt in een ruimteschip, dan zien je ogen dat je ondersteboven hangt, maar je binnenoor voelt dat niet.

Ik heb daar gelukkig geen last van gehad, maar ik had wel rugpijn en hoofdpijn.

We planden de taken die we tijdens de vlucht moesten doen door te timen hoelang het duurde om iets op de grond te doen en 50% extra te rekenen om rekening te houden met de gewichtloosheid.’

Als je meerekent dat je moet werken met een uitzicht op de Aarde van bovenaf, dan is het makkelijk om je in te beelden hoe moeilijk het is om geconcentreerd te blijven.

En toch was Dr. Hawley eerst en vooral onder de indruk van hoe realistisch de trainingssoftware van NASA was.

‘Na mijn eerste lancering was mijn eerste gedachte niet: “Wauw, moet je de Aarde zien!’ maar: “Wauw, die simulatie was echt goed”’, zegt hij.

‘Maar ik herinner me nog wel dat de Aarde altijd heel bewolkt was, en dat vond ik verrassend.

Je vliegt voor het grootste deel van de tijd over water, dus als je uit het raam kijkt, dan is de kans groot dat je ergens boven een oceaan hangt.

Ik herinner me ook nog dat de verschillende grondgebieden een typische kleur en topografie hadden, en op den duur kon ik zo eigenlijk weten boven welke plek op Aarde ik me bevond.

Australië is heel rood, Zuid-Amerika en de Andes hebben een soort chocoladebruine kleur en uiteraard zie je de woestijnen in Afrika.’

Dat, en de rol die hij had in zo’n belangrijke wetenschappelijke gebeurtenis, vergeet je niet snel.

Ook vandaag nog beseft Dr. Hawley hoe belangrijk de Hubble en zijn betrokkenheid zijn geweest.

‘Elk jaar stuur ik een briefje naar de andere bemanningsleden op de dag waarop de telescoop werd gelanceerd met een aantal dingen die de Hubble recent heeft ontdekt’, zegt hij.

‘Dan vertel ik hun dat wij kunnen zeggen dat we een heel klein steentje hebben bijgedragen aan die ontdekkingen.

Dat gaat nog voortdurend door onze hoofden, zelfs 31 jaar later.’